Welkom bij de
Reumapatiëntenvereniging Zoetermeer e.o.
Over artrose is het laatste woord nog niet gezegd. Soms lijkt het alsof onderzoekers nog maar net beginnen te begrijpen hoe de ziekte werkt. Een belangrijke stap is om onderscheid te maken tussen verschillende typen artrose, zoals Ingrid Meulenbelt in Leiden doet. Sommige typen gaan gepaard met veel, andere met weinig ontstekingen.
1,1 miljoen Nederlanders hebben last van artrose, schrijft het Reumafonds, en medicijnen tegen de ziekte zijn er nauwelijks. Hoe komt dat?
Een deel van de verklaring is dat er nog niet zo heel lang onderzoek wordt gedaan naar de ziekte. De levensverwachting van de Nederlander stijgt voortdurend en artrose komt vooral voor bij ouderen.
De vergrijzing staat nu zo'n dertig jaar bij medici en beleidsmakers op het netvlies en zo lang wordt ook onderzoek gedaan naar artrose. En medisch onderzoek kost nu eenmaal tijd - tien jaar is niks.
Er is nog meer aan de hand, zegt Ingrid Meulenbelt, onlangs benoemd tot hoogleraar moleculaire biologie van artrose aan het Leidse LUMC. "Artrose blijkt ingewikkelder dan gedacht.
Reumatoïde artritis kunnen we al beter aanpakken, omdat deze ziekte veroorzaakt wordt door ontstekingen en er veel medicijnen voorhanden zijn tegen ontstekingen.
Bij artrose zien we ook ontstekingen, maar die zijn het gevolg van een onderliggend proces dat we nog niet goed in beeld hebben."
Meulenbelt wil hier, samen met haar vakgroep en collega's, verandering in brengen en op termijn met één of meer medicijnen komen. Daarvoor heeft ze subsidie gekregen van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NAVO) en van het Reumafonds.
Bottig
Een belangrijke stap vooruit kan zijn om onderscheid te maken tussen verschillende typen artrose. "Onze vakgroep gaat uit van drie vormen", zegt Ingrid Meulenbelt. "In de eerste plaats heb je artrose met vooral afbraak van kraakbeen: de gewrichtsspleet wordt nauwer, wat pijn geeft.
In de tweede plaats is er de bottige artrose. Deze gaat, behalve met kraakbeenafbraak, vooral gepaard met botuitstulpingen rond de gewrichten. Simpel gezegd: de knokkels worden dik. In de derde plaats is er de artrose met duidelijk aanwezige ontstekingen."
Zoals gezegd zijn de ontstekingen hier een reactie op een onderliggend, nog onbekend, proces.
De uitdaging voor Ingrid Meulenbelt en haar collega's is om deze drie typen nog beter uit elkaar te kunnen houden, van elk type het ziektemechanisme te bepalen, en op basis daarvan voor elk met een medicijn te komen.
Biomarkers
Meulenbelt noemt twee medische technieken om de verschillende vormen van artrose goed af te bakenen. Ten eerste is er 'imaging'. "Rond artrose wordt veel gewerkt met röntgenfoto's van gewrichten. Hierop kun je zien hoe wijd of hoe nauw een gewrichtsspleet is en hoe eventuele botuitstulpingen lopen.
Nadeel van röntgen is dat je niet ziet wat er zich binnen in de gewrichtsspleet afspeelt. Zit daar nog kraakbeen of niet meer?" Om die reden wordt tegenwoordig vaak met MRI gewerkt, dat wel kraakbeen laat zien.
De ontstekingen zijn een reactie op een
onderliggend, nog onbekend proces.
Zelf volgt Ingrid Meulenbelt, als moleculair bioloog, een tweede strategie: zij zoekt naar biomarkers, signaalstoffen in het bloed, die kunnen aangeven wat voor type artrose iemand heeft. "In de loop der jaren hebben we al meerdere signaalstoffen onder de loep genomen.
Je kunt bijvoorbeeld kijken naar afbraakproducten van bot- en kraakbeenweefsel. Immers bij iemand met artrose moeten deze in verhoogde mate in het bloed aanwezig zijn. Voordeel is dat je hiermee veranderingen in de ziekteactiviteit kunt zien, nadeel is datje niet weet van welk gewricht de stoffen afkomstig zijn."
Een tweede soort stof die kan dienen als signaalmolecuul zijn de zogeheten microRNAs of miRNAs. Dit zijn een klein stukjes RNA die niet coderen voor een eiwit, maar bepalen hoe vaak een stukje boodschapper-RNA wordt afgelezen, zeg maar: hoe sterk de genen aanstaan.
Er blijkt een verband te bestaan tussen micro RNAs en artroseprocessen, terwijl de microRNAs zijn terug te vinden in het bloed. Zodoende kan het microRNA een biomarker zijn voor artrose.
Belangrijke rol
Op de achtergrond spelen artrose-genen een belangrijke rol: de afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar genen die betrokken zijn bij het ontstaan van artrose. Deze zijn inmiddels vrij volledig in kaart gebracht. "Zelf hebben wij in Leiden mutaties van het DIO2-gen en het OPG-gen gevonden.
Het OPG-gen is gevonden bij de man uit Huizen en zijn familie. (Zie blz 25) Zij hebben een mutatie van het OPG-gen waardoor ze al op jonge leeftijd artrose ontwikkelen. We zijn nu bezig uit te zoeken welke moleculaire processen deze genen op gang brengen."
"In Leiden verzamelen we - samen met de afdeling Orthopedie - bloed, cellen, bot en kraakbeen van mensen die een gewrichtsvervangende operatie hebben ondergaan. Daarmee beschikken we over een arsenaal aan weefsels van artrosepatiënten, die we kunnen onderzoeken op de aanwezigheid van ziekteprocessen."
Een volgende stap is dan om in een petrischaaltje, dus in het laboratorium, bij kraakbeencellen te onderzoeken wanneer artrose ontstaat. "We oefenen mechanische druk uit op de cellen en kijken wat dit teweeg brengt.
Daarna kun je uitzoeken of je die gevolgen met medicijnen weer ongedaan kunt maken. Voor DI02-gerelateerde artrose zijn we al vrij ver in het beschrijven van deze processen."
Artrose is een traag voortschrijdende ziekte. Dat heeft als voordeel dat er ruim tijd is om in te grijpen: ernstige schade kan in principe worden voorkomen.
Nadeel is dat onderzoekers ook veel tijd nodig hebben om het ziektemechanisme goed in kaart te brengen.
Ingrid Meulenbelt studeerde in 1990 cum laude af in de medische biologie aan de Universiteit van Amsterdam. In 1997 promoveerde ze aan de Universiteit Leiden op een onderzoek naar genetische factoren van artrose. Sindsdien is zij, in verschillende functies maar in hetzelfde onderzoeksveld, werkzaam bij het Leids Universitair Medisch Centrum.